De knieschijf (Patella) zit aan de voorkant van de knie op het bovenbeen. Hij heeft als functie de buiging van de knie mogelijk te maken en is de aanhechting van de bovenbeenspieren aan het onderbeen. Hij ligt bij beweging in een geultje in het bovenbeen. Om de knieschijf te stabiliseren, hechten verschillende pezen, banden en spieren op de knieschijf aan. Belangrijkste zijn de banden aan de binnenkant: het mediale retinaculum en Mediale-Patello-Femorale-Ligament (MPFL).
Indien een knieschijf niet stabiel in de knie zit, en neigt naar “uit de kom schieten”, kan een operatie noodzakelijk zijn. Dit is afhankelijk van de oorzaak van de instabiliteit. De oorzaal van de instabiliteit (zie hieronder) moet opgespoord worden en meebehandeld, omdat anders de oorzaak van het uit de kom schieten blijft bestaan en het risico op nieuwe problemen blijft bestaan.
Oorzaken van een “instabiele knieschijf”:
- X-been Beinachse (Antetorsionssyndrom)
- Te hoog staande knieschijf (Patella alta)
- Instabiliteit of beschadigingen van het bandapparaat van de knieschijf (mediale Retinaculum, MPFL)
- Anatomische abnormaliteiten aan het bovenbeen (bijv. Trochleadysplasie) of de knieschijf zelf (Patelladysplasie)
- Een ongeval met beschadiging van knieschijf of banden
CONSERVATIEVE THERAPIE:
Indien na een luxatie van de knieschijf, of instabiliteit, geen schade aan banden, kraakbeen of bot bestaat, is een operatie vaak niet noodzakelijk. In dit geval wordt de knie 4 – 6 weken in een orthese behandeld, en wordt het kapsel-pandapparaat door fysiotherapie versterkt en getraind in deze periode.
In de regel is bij sportieve patiënten met een traumatische eerste luxatie een operatie noodzakelijk, waarbij door middel van een kijkoperatie de kapsel- / bandstructuren gehecht worden en eventuele kraakbeenschade gerepareerd.
OPERATIEVE THERAPIE:
Bij herhaalde luxaties of een traumatische eerste luxatie met schade aan kraakbeen, banden moet in de regel een operatie doorgevoerd worden. Wat precies gedaan wordt hangt van een aantal factoren af:
- Instabiliteit van de knie
- Aantal reeds voorgekomen luxaties (eerste keer, of vaker)
- Anatomische afwijkingen (Dysplasie van knieschijf of trochlea, een X-been, of een niet-optimale positie van de aanhechting van de kniepees)
- Eventuele begeleidproblemen aan kraakbeen, banden
- De leeftijd van de patiënt
Het doel van de operatie is om de anatomie in eer te herstellen en schade aan het gewricht te repareren, om zo een nieuwe luxatie te voorkomen. Hierin neemt de artroscopie, eventueel met “wisselsnede” en een open revisie van het kapsel en banden, eventueel kraakbeen, of reparatie van het MPFL door middel van een bandelastiek een centrale rol in. Ook kan (bij bijvoorbeeld een niet-optimale positie van een peesaanhechting) deze met bij een operatie verplaatst worden.
NABEHANDELING:
De nabehandeling is afhankelijk van de operatie en doorgevoerde “reparaties”. In de regel mag de knie gedurende 6 weken slechts gedeeltelijk worden belast en moet een patiënt met krukken lopen. Soms is een orthese noodzakelijk. Fysiotherapie wordt aanbevolen om de knie te bewegen en spieren op te bouwen.